Wanneer het gras (en de klaver) groeit op basis van de door mineralisatie vrijkomende voedingsstoffen is de zwavelvoorziening altijd toereikend. In de bodem is de verhouding Stikstof : Zwavel zodanig dat er eerder een gebrek aan stikstof (N) is dan aan zwavel (S). Omdat we de groei van het gras graag op tijd stimuleren, bemesten we de grond al vroeg – als er nog geen mineralisatie is – met drijfmest. Door vroeg in het voorjaar dierlijke mest toe te dienen, ontstaat extra behoefte aan aanvullende zwavelbemesting.
In de organische mest zit niet alleen stikstof maar ook zwavel. De zwavel in dierlijke mest is volledig in organische vorm aanwezig en deze komt dus niet op korte termijn beschikbaar. De stikstof uit de mest is deels beschikbaar (mineraal) en deels niet beschikbaar (organisch). Doordat het minerale deel van de stikstof meteen na toediening beschikbaar is voor het gras ontstaat de behoefte aan aanvullende zwavelbemesting. Deze behoefte ontstaat omdat de zwavelbeschikbaarheid uit zowel de bodem als uit de (drijf)mest slecht is en niet kan dienen als aanvulling op de beschikbare stikstof uit de mest.